Seattle – Banff

In Seattle besloten we om een ferry te nemen naar Whitbey Island en vandaar de San Juan Islands te bezoeken.

We reden tot het dorpje Mukilteo en namen daar de ferry. Uit Seattle rijden was even prettig als de stad binnenrijden: we konden bijna tot aan de ferry (ca 80 km verder) op een fietspad blijven rijden.
Whitbey Island was zeer mooi en het was relatief rustig fietsen. We spendeerden hier twee dagen en namen dan de ferry naar Orcas Island. Hier was het nog veel rustiger om te fietsen en we genoten van de uitzichten.
Orcas is maar een klein eiland, we reden dus naar de enige camping die het eiland rijk is en reden de volgende dag terug naar de ferry. De camping was heel idyllisch gelegen aan de voet van Mount Constitution en naast een groot meer. Dé activiteit die iedereen doet op het eiland is natuurlijk de berg opgaan en genieten van het mooie uitzicht, maar lui als we zijn, deden wij daar dus niet aan mee en besloten we maar om een duik te nemen in het meer.

De volgende dag was het laatste eiland aan de beurt: San Juan Island. Hier leerden we fietster Jasmine kennen waar we een dagje mee samenfietsten. San Juan Island staat bekend om zijn vele orka’s die hier het hele jaar rond vertoeven. We speurden heel de dag de kustlijn af, maar er viel natuurlijk nergens een vin te bespeuren. Ook aan het walvis observatiepunt zagen we, buiten een spelende zeehond, niets… Op de camping vernamen we dat alle orka’s zich enkele dagen ervoor bij elkaar hadden gevoegd (normaal zaten er drie kleinere groepen, maar nu hadden ze zich dus verenigd), en naar de kustlijn aan de Olympic mountains waren getrokken. Niemand wist goed waarom en men zei dat het nog nooit was voorgevallen… ze waren het er wel allemaal over eens dat de walvissen snel zouden terugkeren maar daar waren wij dus vet mee… We troosten ons dan maar, samen met Jasmine, met een heerlijk avondmaal (burrito’s), dronken een lekkere fles wijn en sprongen in het ijskoude water.

De volgende dag namen we de ferry naar Sidney (op Victoria Island, Canada) en vandaar namen we diezelfde dag nog een ferry naar Vancouver. Het weer was prachtig en toen we Vancouver binnenreden schrokken we van het feit dat iedereen in bikini in het park lag of lag te zonnebaden aan het strand. Dit was niet het beeld dat we hadden van het (in onze ogen) koude Canada!
De eerste avond konden we ons tentje opzetten in de tuin van Justin. De dag nadien verhuisden we naar het appartement van Rachel en Graeme omdat we daar een dubbel bed aangeboden kregen. Na al die tijd in ons tentje ( in Seattle hadden we immers ook in de tent geslapen) klonk een bed toch heel aanlokkelijk.
Rachel en Graeme namen ons de eerste avond mee naar een bbq in het park in het gezelschap van enkele vrienden. Het werd een hele leuke avond en we voelden ons onmiddellijk thuis in deze stad. Vancouver is echt een toffe, mooie stad en we brachten hier meer tijd door dan we gepland hadden. Het enige dat tegenviel was het feit dat het in Canada nog duurder was om te eten en drinken dan in de USA. Een pintje kostte gemakkelijk 7 of 8 dollar wat voor onze portemonnee toch nét iets te veel was.

We konden natuurlijk niet eeuwig in Vancouver blijven en na 6 dagen besloten we dan toch maar om te vertrekken. We besloten om highway 7 te nemen om Vancouver buiten te rijden omdat deze weg volgens iedereen het rustigste zou zijn om de stad uit te rijden… dit viel toch een beetje tegen en het duurde een hele dag voor de ergste drukte van de grootstad achter ons lag. De volgende dagen werd de weg geleidelijk aan rustiger.
Na drie dagen zetten we ons tentje op aan Kilby provincial park… Nòg een tegenvaller in Candada: de prijs van de campings… Je betaalt makkelijk twintig dollar (soms zelfs meer) voor een klein plekje op een camping zonder douche. Kilby provincial park was niet anders: 25 dollar en geen douche aanwezig. De eigenaar kwam ons echter tegemoet en we mochten ons tentje op het strand naast het meer neerzetten voor 10 dollar. De omgeving was fantastisch en weer doken we in het ijskoude water om ons te verfrissen. Naast ons stonden enkele gekke, maar aardige, Canadezen die ons een pintje aanboden. Het werd een gezellige avond aan het kampvuur hoewel we onze nieuwe Canadese vrienden steeds slechter en slechter verstonden hoe meer bier er vloeide…

We passeerden het dorpje Hope, waar blijkbaar de eerste Rambo film werd opgenomen, en kwamen zo op highway 1 terecht. Hier werd het verkeer opnieuw drukker en de omgeving werd stilaan iets ruiger met de eerste besneeuwde bergtoppen in de verte. We hadden gehoord dat de weg vanaf het dorpje Hope zou beginnen stijgen, maar eigenlijk merkten we er niet veel van. De hellingsgraden waren niet groot en we konden geregeld ook opnieuw afdalen. Heel de weg tot aan de Rocky Mountains vonden we eigenlijk helemaal niet zwaar qua beklimmingen… of zijn we toch fitter dan we denken na al die maanden training?

Highway 1 was zoals gezegd een pak drukker, maar er was overal een goede berm waardoor het fietsen uiteindelijk goed meeviel. We moesten enkel een aantal tunnels door en deze waren levensgevaarlijk! In de meeste tunnels tunnels was een zogenaamd bikepath: een heel smal voetpadje waar we met onze fietsen en zakken nét opkonden… als er echter een vrachtwagen door de tunnel kwam, veroorzaakte die zo’n windhoos dat we moesten stoppen met fietsen omdat we anders van het smalle paadje geslingerd zouden worden… . In sommige tunnels was er zelfs geen fietspad voorzien, er stond enkel een knop waar fietsers op moesten drukken zodat er lichten begonnen te flikkeren, om de automobilisten te waarschuwen voor het feit dat zich fietsers in de tunnel bevonden.
We vertrouwden het toch niet helemaal en besloten om onszelf toch maar op het nòg smallere voetpaadje te wurmen. Gelukkig, want de auto’s hielden dus absoluut geen rekening met de flikkerende lampen en vertraagden in het geheel niet toen ze door de tunnel scheerden. Later hoorden we van een automobilist dat hij nog nooit gezien had dat er een waarschuwingssignaal voor fietsers bestond hoewel hij al jaren in deze streek woonde…

Op een gegeven moment stonden we met ons tentje op de camping in Lytton. Toen ik in de douche zat, hoorde Joris opeens verschillende mensen roepen. Toen hij opkeek zag hij dat er een grote bruine beer vlak naast ons tentje liep! Joris wist niet goed of hij moest weglopen of moest blijven staan om foto’s te nemen, maar koos uiteindelijk toch voor de tweede optie 🙂
Toen ik uit de douche kwam zag ik de beer nog rustig wegwandelen van de camping. We hebben die nacht geslapen met één oog open en de berenspray binnen handbereik!

Omdat de weg niet zo fel op en neer ging als we verwacht hadden, konden we goed vordering maken en kwamen we sneller dan gepland in het dorpje Kamloops aan. Hierdoor konden we een rustdag in het dorp inlassen. We verbleven bij Kathy, een lieve dame die ons meenam voor een training op de dragonboat. We hadden dit nog nooit gedaan en amuzeerden ons rot! De dag erna voelden we het beiden wel in onze rug en armspieren. Kathy legde ons twee dagen in de watten waardoor we goedgemutst verder konden rijden.

Na Kamloops werd de omgeving ruiger en ruiger en we genoten meer en meer van de prachtige uitzichten. Vlak voor we Jasper nationaal park binnenreden, verbleven we bij Tom in het dorpje Valemount. Tom was een huis aan het bouwen iets verder in het dorpje en vroeg aan Joris of hij wou helpen om een raam mee te plaatsen. Met een bang hartje hielp Joris hem en nu kan hij trots zeggen dat hij mee een huis bouwde in Canada 🙂

Na Valemount reden we Jasper nationaal park binnen en zaten we officieel in de Rocky Mountains. De omgeving was prachtig!
De volgende dag kwamen we in het dorpje Jasper. Dit is een gezellig plaatsje maar erg gericht op toeristen. We sloegen hier onze voorraad eten in voor de komende dagen want we zouden pas binnen een driehonderdtal kilometer opnieuw een winkel tegenkomen.
Na Jasper kwamen we op de Icefield Parkway terecht en deze weg was echt prachtig! Er was ook nauwelijks verkeer omdat er geen vrachtwagens mochten rijden. De eerste dag waren er nog relatief veel rv’s omdat we op de laatste dag van een verlengd weekend arriveerden, maar hierna was het toeristenseizoen zo goed als gedaan waardoor het enorm rustig werd.

We genoten echt met volle teugen van de Icefield parkway en besloten om aan de camping naast het Columbia Icefield een rustdag in te lassen zodat we konden gaan wandelen. Andere mensen op de camping hadden ons aangeraden om een wandelpad te nemen dat een viertal km verder langs de kant van de weg begon. Omdat we echt geen zin meer hadden om te fietsen, besloten we om erheen te wandelen. De vier kilometer bleek uiteindelijk meer dan 7 kilometer te zijn en dan waren we nog maar aan het begin van het pad, vandaar moesten we nog 3 km naar boven wandelen. Maar we hadden hier absoluut geen spijt van! Boven op de berg hadden we immers een prachtig uitzicht op de Saskatchewan Gletsjer. Echt onvoorstelbaar mooi!

In de namiddag besloten we een wandeling te maken naar de bekendste gletsjer van het park: de Athabasca Gletjser. Deze gletjser is van op de weg heel goed te zien en is een echte toeristenattractie. Het was echter zeer verontrustend om te zien hoe snel de gletsjer in omvang afnam. Overal stonden bordjes om de oudere grens van de gletsjer te markeren en hij krimpt dramatisch. Je zag ook dat het begin van de gletser bestond uit een erg dunne ijslaag en overal werd melding gemaakt dat zich onder deze ijslaag al een heel meer gevormd had. We vielen dan ook bijna om van verbazing toen we een eind verder in het midden van de gletsjer een bus zagen rijden! Het is blijkbaar een toeristenattractie om met de bus over de gletsjer te rollen en zo écht het gevoel te krijgen dat je op het ijs bent. Wat de warmte van de bus en de uitlaatgassen met het smeltende ijs doen is nog maar de vraag… maar blijkbaar is het in een nationaal park ook belangrijker om geld binnen te krijgen dan om aan natuurbehoud te doen. We werden er beiden echt triest van.

De volgende dag was het weer volledig omgeslagen. Toen we begonnen met fietsen was het nog niet aan het regenen maar de lucht zag er niet al te veelbelovend uit. En ja, na een uurtje of zo begon het te stortregenen… en het blééf regenen. Dit in combinatie met de ijskoude temperaturen maakte dat we al snel verkleumd op de fiets zaten. Tegen de middag kwamen we een restaurant met bijhorend motel tegen. We besloten hier een hamburger te eten en te wachten tot de stortbui een beetje weggetrokken was…
Het bleef echter regenen en we zaten er echt onderdoor waardoor we toch eens gingen horen hoeveel een nacht in het hotel kostte… Dit bleek 180 dollar te zijn, veel te veel dus, waardoor we na twee uur wachten uiteindelijk toch maar terug vertrokken. Na een half uur klaarde de lucht gelukkig op maar het bleef koud waardoor we liefst op de eerste camping die we tegenkwamen onze tent wilden opzetten. Deze camping bleek echter gesloten en met al de berensignalementen voelden we er niet veel voor om in het wild te gaan kamperen. De volgende camping lag echter na de hoogste bergpas van het park… We waren moe maar de benen wilden nog wel mee waardoor we besloten om ervoor te gaan.
We waren zo blij toen we de top bereikt hadden en we in de verte een richtingaanwijzer voor logement zagen staan. Toen we erheen reden voelden we echter al aan dat het geen optrekje zou zijn dat we zouden kunnen betalen, het zag er nét iets te chique uit… De prijs voor een kamer bleek 360 dollar te zijn (slik) maar de patron wou wel een deal voor ons maken en een kamer aan de prijs van 250 dollar geven. Als we de lotto gewonnen zouden hebben, had dit geen probleem geweest maar nu zagen we ons dus genoodzaakt om 10 km verder te fietsen naar de jeugdherberg.
Na een dag van 116 km afzien kwamen we eindelijk aan… bleek dat een kamer 26 dollar per persoon kostte… Een gemeenschappelijke kamer die we met veertien anderen moesten delen én als klap op de vuurpijl was er geen douche aanwezig! Er was wel een sauna en na afloop konden we dan in de gletjserrivier springen. Maar na vijf dagen zonder douche zitten stinken op de fiets hadden we écht geen zin om in een hete sauna te gaan zitten en ik denk dat de anderen in de sauna ook niet blij zouden geweest zijn met ons gezelschap… En de gletsjerrivier was ook nét iets te koud naar ons goesting.
Dus… dan maar naar de camping ernaast. Op elke camping staat een hut waar je een vuur kan maken, kan koken, je kleren een beetje te drogen kan hangen en zelf ook een beetje kan opwarmen. Maar het zat ons dus echt niet mee… de hut op de camping was afgehuurd door een bende studenten en wij mochten er niet bij. We waren moe en verkleumd en dit was even de druppel, de traantjes vloeiden opeens over mijn wangen en zelfs Joris was neerslachtig. We kropen dan maar dicht bij elkaar in ons tentje om het iets warmer te krijgen.

De volgende dag waren onze kleren nog steeds nat en was de hut nog steeds afgehuurd. De studenten zaten rustig te ontbijten… Gelukkig was de lucht volledig opengetrokken en konden we onze kleertjes toch een beetje in het zonnetje leggen. Bovendien hadden we niemand van de camping gezien waardoor we ook niet betaalden voor de nacht.
De weg naar Banff was nu ook niet zo lang meer aangezien we gisteren zo goed gefietst hadden én het ging bijna volledig bergaf.
We waren enorm content dat we in het dorpje Banff aankwamen, het is echter een dorp speciaal gemaakt voor de toeristen en het is er allemaal ook weer heel duur. Het goedkoopste hotel was een jeugdherberg waar we een gemeenschappelijke kamer kregen voor 30 dollar per persoon. Maar er was een heerlijk warme douche en de bedden waren zacht waardoor we dit graag betaalden.

Dit was ons laatste ettappe aan de westkust. Vanaf hier zullen we een bus nemen naar Quebec (drie dagen op de bus) en zullen we met het echte einde van de tocht beginnen: de oostkust van Canada en de USA. We worden er beiden al weemoedig van.

 

This entry was posted in Allerlei. Bookmark the permalink.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *